Uit Net NL#30: Passen en meten

“Ruimte is tegenwoordig schaarser dan geld”, tekende NRC onlangs op uit de mond van Bernard ter Haar, topambtenaar bij het ministerie van Binnenlandse Zaken. Dat merken ook de netbeheerders. “Nederland moet slimme keuzes maken. We moeten onze energielandschappen héél zorgvuldig vormgeven.”“Ruimte is tegenwoordig schaarser dan geld”, tekende NRC onlangs op uit de mond van Bernard ter Haar, topambtenaar bij het ministerie van Binnenlandse Zaken. Dat merken ook de netbeheerders. “Nederland moet slimme keuzes maken. We moeten onze energielandschappen héél zorgvuldig vormgeven.”

placeholder
“Ruimte is tegenwoordig schaarser dan geld”, tekende NRC onlangs op uit de mond van Bernard ter Haar, topambtenaar bij het ministerie van Binnenlandse Zaken. Dat merken ook de netbeheerders. “Nederland moet slimme keuzes maken. We moeten onze energielandschappen héél zorgvuldig vormgeven.”

01_METEN_nr30_1600x768-278

Nederland is qua bevolkingsdichtheid en economische productie per vierkante kilometer een van de drukste landen ter wereld. Ruimte is nu al schaars en dat wordt er de komende jaren niet minder op, met de 1.000.000 extra woningen en 37.000 hectare nieuw bos die de overheid voor 2030 wil realiseren. Daarnaast is er natuurlijk ook ruimte nodig voor de energietransitie, die zowel nieuwe opwekinstallaties als extra transportinfrastructuur vergt. Waar laten we dat allemaal?

Postzegeltje

Universitair hoofddocent Sven Stremke en promovendus Dirk Oudes houden zich dagelijks bezig met dat vraagstuk. Als experts in energielandschappen, zeg maar de ruimtelijke dimensie van de energietransitie, adviseerden ze bij de totstandkoming van het Klimaatakkoord, aan de Elektriciteitstafel en de onderliggende Systeemtafel. Ze beamen dat het best ingewikkeld is om de transitie naar een duurzaam energiesysteem voor elkaar te krijgen op zo’n postzegeltje land waar zo veel mensen wonen. “Nederland moet slimme keuzes maken, óók op het gebied van ruimtelijke kwaliteit en leefomgeving, om te voorkomen dat de energietransitie een hoofdpijndossier wordt voor onze kinderen en kleinkinderen”, aldus Stremke.

Liander hield onlangs een vergelijkbaar pleidooi, gericht op de wat kortere termijn. De netbeheerder riep gemeenten en provincies op om in de regionale energiestrategieën (RES’en), waarvan de concepten op 1 juni van dit jaar klaar moeten zijn, ook de ruimtelijke inpassing van kabels, transformatorhuisjes en schakelstations mee te nemen. Anne Klaas Jellema, directeur Asset Management bij Liander: “Het wordt nu al steeds lastiger om geschikte locaties te vinden voor nieuwe kabels en installaties. Hoe groter de installatie, hoe moeilijker het wordt. Ik ken meerdere voorbeelden waarbij de zoektocht naar een geschikte locatie voor een onderstation meer dan vijf jaar duurde.”

 

Cijfermatig

Nederland bestaat uit 33.889 km2 land en 7.643 km2 water. Afgezien van de windparken op zee heeft Nederland voor de klimaatdoelen van 2050 naar schatting zo’n 500 km2 (ofwel 50.000 hectare) aan zonne-opwek nodig, plus ruimte voor opslag en infrastructuur en een paar duizend windturbines op land.

Vooruitziende blik

Zo’n meerjarenzoektocht verhoudt zich natuurlijk slecht tot de vaart die nodig is voor de energietransitie. Daarom hamert Liander op het belang van een vooruitziende blik. Jellema: “Het is heel goed wat er nu gebeurt met de RES’en. Maar naast de vraag wat de energieregio’s willen, zouden ze ook die andere hamvragen moeten beantwoorden: hoe dan, en waar? Want het geeft houvast om bijvoorbeeld in omgevingsvisies en bestemmingsplannen nu al rekening te houden met toekomstige energieprojecten. Er valt veel tijdwinst te boeken met de verduurzaming van het energiesysteem door er al ‘aan de voorkant’ zo veel mogelijk rekening mee te houden.”

Gevraagd naar een best practice noemt Jellema een Amsterdamse energiestudie, waaruit bleek dat Liander zes tot acht extra onderstations zou moeten plaatsen. “Maar waar dan? Als ruimte érgens schaars is, is het wel in Amsterdam. Onze partners daagden ons uit met een wedervraag: ‘Kunnen die stations van jullie niet kleiner, of slimmer?’ Door die wisselwerking kom je samen tot goede, creatieve oplossingen. Zo heeft Liander inmiddels, binnen de kaders van veiligheid en functionaliteit, standaarden ontwikkeld voor inpandige middenstations die inpasbaar zijn in grote (kantoor)gebouwen zoals op de Zuidas. Ook op andere fronten onderzoeken we mogelijkheden. Daarbij speelt het NIMBY-effect (not in my backyard) ook mee; niet iedereen zit te wachten op kabels door z’n land of een station in de buurt. Helpt het als we onze werkwijze aanpassen, bijvoorbeeld door waar mogelijk kabels te leggen via ‘inploegen’ in plaats van brede sleuven graven? En is infrastructuur makkelijker inpasbaar als het meer opgaat in het landschap, zoals onze duurzaam gebouwde pilotstations in Groenlo en Crailo?”

 

Warme gevoelens

Promovendus Dirk Oudes, die momenteel onderzoek doet naar de verschillende manieren waarop zonneparken in Europa worden vormgegeven, ziet wel reden om met andere ogen naar transportinfrastructuur te kijken. “In de huidige vorm roept infrastructuur weinig warme gevoelens op bij mensen. De installaties nodigen daar ook amper toe uit. Alles draait om functionaliteit en veiligheid, op een bijna modernistische manier: ‘techniek moet je laten zien zoals het is’. Terwijl iets van afwerking of inpassing helemaal geen gek idee is naarmate infrastructuur steeds aanweziger is in de directe leefomgeving. Tegelijkertijd moeten we ons realiseren dat de energie-opgave veel te groot is om alle infrastructurele installaties landschappelijk te kunnen camoufleren of wegpoetsen.”

Bij het nadenken over de transitie verdient het energienet dus de volle aandacht, wil Oudes maar zeggen, en niet alleen omdat het in technisch opzicht de onmisbare schakel is – infra-structuur heeft ook invloed op onze leefomgeving. Dat blijkt eveneensuit de gezaghebbende ECN/WUR position paper uit 2017 ‘Energietransitie: een nieuwe dimensie in ons landschap’, waarvan Stremke co-auteur is. De paper definieert vijf typen Nederlandse energielandschappen, waarbij ‘infrastructurele landschappen’ een eigen categorie vormen. Daarbij signaleert de paper dat juist die te weinig aandacht krijgen. Geldt dat anno 2020 nog steeds? Stremke: “Wel en niet. Infrastructuur speelt nu best een belangrijke rol bij de plannen tot 2030: ‘waar zitten de stopcontacten?’ Voor de 2030-energiedoelen moet zo veel mogelijk laaghangend fruit geplukt worden, dus dan is het logisch om de bestaande infrastructuur als uitgangspunt te nemen. Dat gebeurt ook, zie de transportindicaties als criterium voor toekenning van SDE+-subsidies. Maar voor de periode na 2030, als écht grootschalige opwek aan de orde is, moeten we er veel fundamenteler over nadenken.”

 

Nieuwe combinaties

Bij dat langetermijnperspectief op de energietransitie zou infrastructuur juist níet het uitgangspunt moeten zijn, vindt Stremke. “Daarbij hoort de vraag centraal te staan hoe we willen dat ons land er dan uitziet, en of we met de uitdaging van grootschalige opwek van hernieuwbare energie kunnen inspelen op andere maatschappelijke uitdagingen – denk aan werkgelegenheid, bevolkingskrimp, bodemdaling, de teruggang in biodiversiteit, de verzilting langs de kust, de belabberde bodemkwaliteit van sommige landbouwgebieden enzovoort. Dan kun je van daaruit backcasten naar wat dat betekent voor de energielandschappen en daarmee voor de infrastructuur in Nederland. Zo’n benadering levert andere, slimmere oplossingen op dan wanneer de huidige tracés en ‘stopcontacten’ het uitgangspunt zijn.”

Volgens Oudes is het Rijkswaterstaat-programma ‘Ruimte voor de Rivier’, en dan met name de uitwerking bij Nijmegen-Lent, een goed voorbeeld waarom zo’n aanpak beter is. “Dat begon als een puur waterbouwkundige opgave: zorg dat de waterstand van de Waal een x-aantal centimeters daalt. Door die opgave te combineren met andere uitdagingen – ruimtelijke kwaliteit, gebiedsontwikkeling, recreatie, natuurwaarde – ontstond uiteindelijk een oplossing die op al die aspecten meerwaarde opleverde en waarmee zelfs een zo’n grote waterstandsdaling werd bereikt dat op andere plekken langs de Waal ingrijpen niet meer nodig was. En, niet onbelangrijk, het programma is binnen budget en op tijd gerealiseerd.”

Stremke vult aan: “Zo’n manier van denken is in het begin misschien iets ingewikkelder, maar uiteindelijk ontstaan slimmere oplossingen door dingen met elkaar te verweven. Deels gebeurt dat nu al, bijvoorbeeld door ecologische waarde te creëren onder hoogspanningsverbindingen (zie kader). Maar er is nog veel meer mogelijk. Kijk naar de zonnesector waar onder andere combinaties worden onderzocht van PV met fruitteelt en grootschalige wateropslag. Diezelfde ideeën zou je kunnen loslaten op netverbindingen. Zoek naar nieuwe combinaties en dus ook naar nieuwe coalities, zou ik de netbeheerders aanraden.”

 

Eco-combi: Lizard Lane

Heidecorridor Lizard Lane in Soestduinen begon ooit vanuit de noodzaak om hoge bomen te kappen onder de hoogspanningverbinding van TenneT, vanwege het gevaar van overslag. Op de gekapte, kale strook werd nieuwe heide gecreëerd door maaisel uit omringende heidevelden te strooien. Met de aanleg van een faunatunnel onder de N314 zorgde de provincie ervoor dat dieren zoals dassen, vossen, zandhagedissen en hazelwormen via de corridor veilig van en naar de omringende natuur- en waterwingebieden kunnen trekken. Dat creëert meer biodiversiteit en genetische variatie in die gebieden. Lizard Lane is een samenwerking van TenneT, Vitens, Defensie, Utrechts Landschap, gemeente Soest en provincie Utrecht.
bit.ly/lizard-lane

Plofkip-fase

Aan goede wil ontbreekt het de netbeheerders meestal niet. Alleen staan vaak wetten in de weg, en praktische bezwaren – netbeheer is nou eenmaal een sterk gereguleerd domein, waarin de ACM streng toezicht houdt op het huishoudboekje. Zo mogen kosten voor eco-initiatieven niet zomaar meegenomen worden bij de berekening van de nettarieven. Datzelfde geldt voor een aantal initiatieven waarmee netbeheerders al anticiperen op vermoedelijke netuitbreidingen, vertelt Jellema: “Het komt steeds vaker voor dat Liander al grond aankoopt als wel waarschijnlijk, maar nog niet 100 procent zeker is dat ergens een installatie moet komen. Of dat we een station ‘op de groei’ uitvoeren, zodat er uitbreidingsruimte voor de toekomst is. Dat soort dingen komen de doorlooptijd en de kosten van nieuwe projecten ten goede, maar ze komen voor risico en in eerste instantie ook voor rekening van Liander. We zijn erover in overleg met het ministerie van EKZ en de ACM, maar vooralsnog mogen de kosten pas meewegen in het tarievenbesluit als het project formeel start.”

Het is dus nog maar de vraag of de netbeheerders veel speelruimte ervaren om maatschappelijke meerwaarde te creëren door nieuwe combinaties te vormen en alternatieve oplossingsrichtingen te onderzoeken. Stremke knikt begrijpend als hij dat dilemma krijgt voorgelegd. “De energietransitie wordt momenteel gedomineerd door een enorme focus op maximale productie en zo laag mogelijke installatiekosten. Er is amper aandacht voor aspecten als esthetiek en ruimtelijke kwaliteit, die belangrijk geacht worden voor maatschappelijk draagvlak. Eigenlijk zit de energietransitie nog een beetje in de plofkip-fase: we willen wel een kip, maar hij moet zo goedkoop mogelijk zijn en daarom denken we maar niet al te veel na over hoe ‘ie eigenlijk tot stand komt.”

 

‘Eigenlijk zit de energie-transitie nog een beetje in de plofkip-fase’

Mensenwerk

Hoewel nog veel vernieuwing nodig is, zijn Stremke en Oudes best optimistisch over de toekomst. De RES’en zouden weleens een belangrijk vliegwiel kunnen zijn, denkt Oudes. “Daarbij zitten mensen met elkaar aan tafel die soms nooit eerder op dit schaalniveau met elkaar hebben samengewerkt. Samen staan ze voor een grote uitdaging. Mijn indruk is dat iedereen keihard werkt om dingen voor elkaar te krijgen; dat schept een band. En vergeet niet dat de energietransitie niet alleen techniek is, maar voor een groot deel mensenwerk. Dus als uit die RES’en een hechte community ontstaat, dan heb je een schaalniveau te pakken waarmee voor de periode 2030-2050 heel snel meters valt te maken. Wie weet wat daar voor moois uit kan ontstaan.”

Stremke: “En aan goede ideeën ontbreekt het niet. Ik kan iedereen aanraden The Land Art Generator te volgen, een tweejaarlijkse prijsvraag voor energielandschappen waarbij kunstenaars, ruimtelijke ontwerpers, technische en andere experts nauw samenwerken. Daar zitten geniale vondsten tussen. Schaalbaarheid is nu nog vaak een struikelpunt, maar hopelijk krijgen dit soort initiatieven een stimulans als de techniek voor hernieuwbare energie-opwek goedkoper wordt en daar minder subsidie voor nodig is. Sowieso denk ik dat we meer voorbij de business cases moeten durven kijken als we een maatschappelijk gedragen energietransitie willen. Zo lang we vanuit het bestaande systeem blijven denken, krijgen we conventionele oplossingen – terwijl er nog veel méér mogelijkheden zijn. En misschien zijn mensen best bereid een paar cent per kilowattuur meer te betalen als daardoor de energietransitie heel goed uitpakt voor onze leefomgeving en de landschappelijke kwaliteit. De plofkip ligt inmiddels ook bijna niet meer in de supermarkten, dus… Het is de moeite van het onderzoeken waard. Want het zou zonde zijn als we over 10 à 15 jaar met spijt terugkijken op hoe we het eerste deel van de energietransitie hebben aangepakt, terwijl er zo veel kansen lagen om ook onze leefomgeving te verbeteren.”

Zie ook De ruimte-paragraaf uit het Klimaatakkoord: bit.ly/klimaatakk_ruimte
De ECN/WUR position paper: nrglab.net/?p=2793